17
02
Mevrouw Costeris, een verhaal van Floor Funke


Old Burger Weeshuis

Precies 84 jaar geleden werd Hilly Costeris geboren in Rottevalle. Toen ze vier jaar was, verhuisde ze naar Leeuwarden en daar is ze altijd blijven wonen. De eerste jaren woonde ze samen met twee oudere zussen en twee jongere broertjes bij haar ouders in de Huizumer Kerkstraat. Vader overleed aan een hersentumor toen ze negen jaar oud was. Moeder kwakkelde erg met haar gezondheid. Ze verhuisden naar De Schrans. Moeder was aan bed gekluisterd en kon niet voor haar kinderen zorgen. Daarom ging Hilly, samen met haar broertjes, naar het Old Burger Weeshuis op het Zaailand, een weeshuis voor de gegoede burgerij waar haar moeder hen met haar laatste spaarcenten inkocht. Haar twee zussen gingen als dienstbode bij deftige gezinnen in betrekking.

Het was november 1939, Hilly was 12 jaar oud. Op dat moment wist zij nog niet wat het leven voor haar in petto had. Al snel ontdekte ze dat het weeshuis een hel was! Haar zussen hielden nauwelijks contact met haar en in het weeshuis was het verboden met haar broertjes te praten. In maart 1940 overleed haar moeder aan niervergiftiging.

Inmiddels was de oorlog uitgebroken en Duitsers marcheerden door de straten. Nederlanders die zich aansloten bij de NSB droegen een rond plaatje op hun mouw met de letters ‘NSB’. De kinderen in het weeshuis droegen een zwart uniform, waar ook op de mouw een rond plaatje met ‘OBW’ (Old Burger Weeshuis) genaaid was. Zo kon iedereen zien dat ze in het weeshuis woonden. Maar mensen verwarden het ‘OBW’ plaatje met het ‘NSB’plaatje, daarom werden de kinderen van het weeshuis op straat vaak uitgemaakt voor NSB’ers. Hilly’s broertje trok het ‘OBW’ plaatje er een keer af. Voor straf werd hij door de portiers van het weeshuis achter gesloten deur in elkaar geslagen. Hilly kon niets doen. “Ik hoor hem nog schreeuwen” zegt ze, terwijl ze bedroefd terug denkt aan die tijd.

Na een jaar op ’t Zaailand werd het Old Burger Weeshuis in beslag genomen door de Duitsers. “Wir kommen hier! Sie gehen daraus!! Doodsbang en opgejaagd door de Duitsers pakten de kinderen zo snel ze konden de spullen in en verhuisden naar ‘De Weerd’.

De oorlogsjaren verstreken. Hilly leefde in angst en voelde zich nooit vrij. De dagen waren verschrikkelijk en allemaal hetzelfde. Als de kinderen ’s ochtends moesten opstaan, ging er een bel. Het eerste jaar in het weeshuis stond Hilly een uur eerder op dan de rest. Ze was linkshandig en voor straf moest ze iedere ochtend in de keuken vijf aardappelen schillen met haar rechterhand. De schil moest dan zó dun zijn, dat hij niet brak als je hem dubbelvouwde. Als de rest ook wakker werd, ging ze zich omkleden. Dan trok ze haar onderjurk aan, boven bont en onder wit, met een grote zak op haar buik. In de zak stopte ze haar kam en een keurig opgevouwen zakdoek. Daaroverheen het zwarte uniform, half rood en half zwart en die akelige zwarte kousen die zo vreselijk jeukten. Dan moest ze de tafel dekken. Iedere week moest iemand de Heer danken voor het eten. Het brood werd afgepast en het beleg mochten ze niet kiezen. De jongens en de meisjes zaten gescheiden aan tafel en er mocht onderling niet gesproken worden. Uiterste stilte, want anders kon je rekenen op een flinke straf. Niet ver bij haar vandaan zat Ritske. Ritske Pruum werd hij genoemd, omdat hij niet van roggebrood hield. Iedere ochtend stopte hij als laatste het roggebrood naar binnen. Hij stikte er bijna in, maar als het bord niet leeg was, moest je een zondag binnen blijven. Als er weer een bel klonk, moesten alle kinderen bij de voordeur gaan staan. Dit was vijf minuten voor schooltijd. De weeshuismoeder, door de kinderen ‘moeder’ genoemd, controleerde of iedereen netjes gekleed was, of de schoenen gepoetst waren, de kleren geborsteld, de haren gekamd en misschien wel het belangrijkste, of de kam en de zakdoek netjes in de zak van het schort zaten. Werd dit goed gekeurd, dan moest Hilly zich haasten om nog op tijd op school te komen. Dit ritueel herhaalde zich ’s middags en als ze zich na schooltijd niet binnen vijf minuten had gemeld bij de moeder, kon ze rekenen op een straf. Zo rende Hilly letterlijk haar jeugd door.

De straffen in het weeshuis waren niet mild. Het is niet voor niets dat Hilly de moeder als een ´tiran´ beschrijft. De moeder zocht naar voorvallen om te kunnen straffen; onaangekondigd kwam ze op een zondagmorgen de kamer van de meisjes binnen. Bakvissen werden tienermeisjes in die tijd genoemd. Ze kwam de kastjes controleren waarin ze de weinige spulletjes die ze hadden, bewaarden. Langzaam liep ze langs de kastjes en zei minachtend: “Het staat me niet aan, het moet anders!”. Zonder uitleg te geven verliet ze de kamer. Verslagen stond Hilly bij haar kastje, zich afvragend hoe de moeder dan graag zou willen hoe ze het kastje inrichtte. Ze verwisselde haar portemonneetje met de spaarpot. Even later kwam de moeder terug om te controleren. Maar het mocht niet baten, het stond de moeder nog steeds niet aan en de meisjes moesten die zondag binnenblijven. De vrije zondag, waar ze de hele week naar uitkeken. De vrije zondag die Hilly het liefst doorbracht bij haar oom en tante.

In de naaikamer heeft Hilly heel wat tijd doorgebracht. Toen ze na de middelbare school naar de handelsavondschool ging, werkte ze overdag in de naaikamer. Daar moest ze de kleren van haar broertjes herstellen, kousen stoppen, manchetten op de mouwen zetten en kragen tornen. Er was nauwelijks materiaal en er waren geen garens. Ze gebruikte korte draadjes uit afgedankte kousen, om haar werk te kunnen doen. Terwijl ze op de bovenste verdieping in de Weerd zat te werken, zag ze in de verte tientallen bommen vallen. Continu hoorde ze vliegtuigen maar ze bleef gewoon doorwerken. Ze wist niet waar de vliegtuigen vandaan kwamen, maar ze wist wel dat ze het op het vliegveld gemunt hadden.

Als het werk niet af was, moest ze in het weekend door werken. Daarom nam ze het werk zelfs mee naar bed. Het was pikdonker overal. Er zaten planken voor de ramen,want alles werd verduisterd voor de Duitsers. Bij het licht van een klein kaarsje in een jampot was ze dan samen met haar kamergenootjes nog bezig met het stoppen van kousen. Als ze de naai-juffrouw hoorden, bliezen ze gauw de kaarsjes uit en kropen onder de dekens. Bang om een vrije zondag kwijt te raken.

Wanneer Hilly ’s avonds naar school liep, was het al donker. Als ze de Weerd uitliep, liep ze met haar hand langs de muur het straatje uit. Ze zag helemaal niets. Langzaam liep ze langs het hek van het bejaardenhuis, stak de straat over en volgde ze een weggetje dat naar beneden liep. Overal hoorde ze Duitsers om zich heen. Ze marcheerden door de straten, precies in de maat. Ze hoorde ze altijd zingen, maar ze wist niet wat het betekende. “Und wir gehen, und wir gehen, zu Engeland.” Ze vond het mooi, maar tegelijkertijd was ze doodsbang dat ze tegen ze aan zou lopen.

Er was één dag in het jaar waar de kinderen in het weeshuis naar uitkeken. Eens per jaar was het feest, op 26 maart. Deze dag heette ‘Van Haersmadag’. Vernoemd naar de voogd Eelco van Haersma. Hij schonk in 1788 effecten, boerderijen en land ter waarde van 50.000 gulden aan het weeshuis. In ruil hiervoor moest de sterfdag van zijn vrouw jaarlijks feestelijk gevierd worden en kregen de kinderen een krentenbrood.

Het was winter en ontzettend koud. Froukje, haar pleegzusje, had Hilly’s daagse schoenen aan naar school, omdat de zolen van haar eigen schoenen versleten waren. De kinderen hadden drie paar schoenen: daagse schoenen voor naar school, werkschoenen voor thuis en zondagse schoenen. De weeskinderen moesten zelf naar de schoenmaker als hun zolen versleten waren, maar Froukje was het vergeten en daarom moest ze op ouderwetse schoenen, die van zolder kwamen, naar school. Hilly gaf Froukje haar daagse schoenen, want zij had ze toch pas ’s avonds nodig. Zo ging Froukje op oude schoenen de deur uit, verwisselde die snel in een steegje en liep zo op school niet voor schut. Maar de moeder kreeg dit in de gaten. Ze had Froukje een dag gevolgd en toen ze uit school kwam zei poeslief: “Froukje, geef mij je tas maar even.” Hilly moest die avond wel naar school en dat mocht niet met haar werkschoenen aan. Ze klopte aan bij de moeder. “Ja, wat is er Hilly?” “Nou moeder, mag ik mijn schoenen wel terug hebben?” “Jouw schoenen meiske, die heb ik toch niet?” “Ja moeder, die zitten in de tas van Froukje.” “Oh, zitten jouw schoenen daar in, hoe komen die nou in Froukje’s tas?” “Nou moeder, Froukje wou zo graag mijn schoenen aan hebben, want ze vindt die veterschoenen niet mooi.” “Oh, dan ga je toch zonder schoenen naar school!!” Drie dagen liep Hilly op kousenvoeten naar school, totdat ze huilend in de klas de meester vertelde wat er was gebeurd. De meester is toen naar de moeder gestapt en Hilly kreeg haar schoenen terug, maar moest zes weken binnen blijven samen met Froukje.

Iedere zondagochtend moest ze naar de kerk. Ze had er een hekel aan. Soms moest ze meerdere psalmen tien keer overschrijven en uit haar hoofd leren, omdat ze de preek niet meer kon navertellen.

De dag van de bevrijding brak aan, 5 mei 1945. De mensen vierden feest, de straten liepen vol en iedereen was blij. Behalve de weeskinderen. Zij zaten binnen. Dat was het moment waarop Hilly besloot na een vrije zondag niet meer terug te gaan. Ze bleef bij haar oom en tante en weigerde ooit nog een voet in het weeshuis te zetten. Maar een andere oom, wat overigens haar voogd was, kwam daarachter. Officieel moest Hilly tot haar 21ste in het weeshuis blijven. Ze was pas 18. Haar voogd gebood haar in betrekking te gaan, net als haar oudere zussen. En weer zat Hilly in gevangenschap, hard werken voor vier gulden in de week en enkel op zondagmiddag een paar uurtjes vrij. Ook moest ze verplicht van haar voogd naar belijdeniscatechisatie. Ze deed dit, maar zonder erin te geloven. Ze haatte de kerk, ze haatte God en alle gebeden en psalmen, ze haatte het weeshuis en alles wat daarbij hoorde.

Totdat ze voor die prachtige poort stond, waar die man met die lange witte baard zei dat ze nog wel even mocht blijven. Totdat ze langs een prachtige lichtstraal weer naar moeder aarde liep. Dat was het moment dat ze in God ging vertrouwen. Ze opende haar ogen en besefte dat Hij haar nog liet leven. Al gaat ze blind aan één oog en slechtziend aan het andere door het leven. Al gebruikt ze twintig medicijnen per dag, van epilepsieremmers en maagtabletten tot staalpillen en insuline spuiten, ze leeft en ze geniet.

Dit is het verhaal van een vrouw die geestelijk en lichamelijk kapot is gemaakt door het leven in een weeshuis. Dit is het verhaal van Hilly Costeris, “Ik ben nooit meer normaal geworden”, zegt ze tot slot!


©Floor Funke/ HSDL

< terug naar het log