Mevrouw Costeris, een verhaal van Floor FunkeOld Burger Weeshuis
Precies
84 jaar geleden werd Hilly Costeris geboren in Rottevalle. Toen ze
vier jaar was, verhuisde ze naar Leeuwarden en daar is ze altijd
blijven wonen. De eerste jaren woonde ze samen met twee oudere zussen
en twee jongere broertjes bij haar ouders in de Huizumer Kerkstraat.
Vader overleed aan een hersentumor toen ze negen jaar oud was. Moeder
kwakkelde erg met haar gezondheid. Ze verhuisden naar De Schrans.
Moeder was aan bed gekluisterd en kon niet voor haar kinderen zorgen.
Daarom ging Hilly, samen met haar broertjes, naar het Old Burger
Weeshuis op het Zaailand, een weeshuis voor de gegoede burgerij waar
haar moeder hen met haar laatste spaarcenten inkocht. Haar twee
zussen gingen als dienstbode bij deftige gezinnen in betrekking.
Het
was november 1939, Hilly was 12 jaar oud. Op dat moment wist zij nog
niet wat het leven voor haar in petto had. Al snel ontdekte ze dat
het weeshuis een hel was! Haar zussen hielden nauwelijks contact met
haar en in het weeshuis was het verboden met haar broertjes te
praten. In maart 1940 overleed haar moeder aan niervergiftiging.
Inmiddels
was de oorlog uitgebroken en Duitsers marcheerden door de straten.
Nederlanders die zich aansloten bij de NSB droegen een rond plaatje
op hun mouw met de letters ‘NSB’. De kinderen in het weeshuis
droegen een zwart uniform, waar ook op de mouw een rond plaatje met
‘OBW’ (Old Burger Weeshuis) genaaid was. Zo kon iedereen zien dat
ze in het weeshuis woonden. Maar mensen verwarden het ‘OBW’
plaatje met het ‘NSB’plaatje, daarom werden de kinderen van het
weeshuis op straat vaak uitgemaakt voor NSB’ers. Hilly’s broertje
trok het ‘OBW’ plaatje er een keer af. Voor straf werd hij door
de portiers van het weeshuis achter gesloten deur in elkaar geslagen.
Hilly kon niets doen. “Ik hoor hem nog schreeuwen” zegt ze,
terwijl ze bedroefd terug denkt aan die tijd.
Na
een jaar op ’t Zaailand werd het Old Burger Weeshuis in beslag
genomen door de Duitsers. “Wir kommen hier! Sie gehen daraus!!
Doodsbang en opgejaagd door de Duitsers pakten de kinderen zo snel ze
konden de spullen in en verhuisden naar ‘De Weerd’.
De
oorlogsjaren verstreken. Hilly leefde in angst en voelde zich nooit
vrij. De dagen waren verschrikkelijk en allemaal hetzelfde. Als de
kinderen ’s ochtends moesten opstaan, ging er een bel. Het eerste
jaar in het weeshuis stond Hilly een uur eerder op dan de rest. Ze
was linkshandig en voor straf moest ze iedere ochtend in de keuken
vijf aardappelen schillen met haar rechterhand. De schil moest dan zó
dun zijn, dat hij niet brak als je hem dubbelvouwde. Als de rest ook
wakker werd, ging ze zich omkleden. Dan trok ze haar onderjurk aan,
boven bont en onder wit, met een grote zak op haar buik. In de zak
stopte ze haar kam en een keurig opgevouwen zakdoek. Daaroverheen het
zwarte uniform, half rood en half zwart en die akelige zwarte kousen
die zo vreselijk jeukten. Dan moest ze de tafel dekken. Iedere week
moest iemand de Heer danken voor het eten. Het brood werd afgepast en
het beleg mochten ze niet kiezen. De jongens en de meisjes zaten
gescheiden aan tafel en er mocht onderling niet gesproken worden.
Uiterste stilte, want anders kon je rekenen op een flinke straf. Niet
ver bij haar vandaan zat Ritske. Ritske Pruum werd hij genoemd, omdat
hij niet van roggebrood hield. Iedere ochtend stopte hij als laatste
het roggebrood naar binnen. Hij stikte er bijna in, maar als het bord
niet leeg was, moest je een zondag binnen blijven. Als er weer een
bel klonk, moesten alle kinderen bij de voordeur gaan staan. Dit was
vijf minuten voor schooltijd. De weeshuismoeder, door de kinderen
‘moeder’ genoemd, controleerde of iedereen netjes gekleed was, of
de schoenen gepoetst waren, de kleren geborsteld, de haren gekamd en
misschien wel het belangrijkste, of de kam en de zakdoek netjes in de
zak van het schort zaten. Werd dit goed gekeurd, dan moest Hilly zich
haasten om nog op tijd op school te komen. Dit ritueel herhaalde zich
’s middags en als ze zich na schooltijd niet binnen vijf minuten
had gemeld bij de moeder, kon ze rekenen op een straf. Zo rende Hilly
letterlijk haar jeugd door.
De
straffen in het weeshuis waren niet mild. Het is niet voor niets dat
Hilly de moeder als een ´tiran´ beschrijft. De moeder zocht naar
voorvallen om te kunnen straffen; onaangekondigd kwam ze op een
zondagmorgen de kamer van de meisjes binnen. Bakvissen werden
tienermeisjes in die tijd genoemd. Ze kwam de kastjes controleren
waarin ze de weinige spulletjes die ze hadden, bewaarden. Langzaam
liep ze langs de kastjes en zei minachtend: “Het staat me niet aan,
het moet anders!”. Zonder uitleg te geven verliet ze de kamer.
Verslagen stond Hilly bij haar kastje, zich afvragend hoe de moeder
dan graag zou willen hoe ze het kastje inrichtte. Ze verwisselde haar
portemonneetje met de spaarpot. Even later kwam de moeder terug om te
controleren. Maar het mocht niet baten, het stond de moeder nog
steeds niet aan en de meisjes moesten die zondag binnenblijven. De
vrije zondag, waar ze de hele week naar uitkeken. De vrije zondag die
Hilly het liefst doorbracht bij haar oom en tante.
In
de naaikamer heeft Hilly heel wat tijd doorgebracht. Toen ze na de
middelbare school naar de handelsavondschool ging, werkte ze overdag
in de naaikamer. Daar moest ze de kleren van haar broertjes
herstellen, kousen stoppen, manchetten op de mouwen zetten en kragen
tornen. Er was nauwelijks materiaal en er waren geen garens. Ze
gebruikte korte draadjes uit afgedankte kousen, om haar werk te
kunnen doen. Terwijl ze op de bovenste verdieping in de Weerd zat te
werken, zag ze in de verte tientallen bommen vallen. Continu hoorde
ze vliegtuigen maar ze bleef gewoon doorwerken. Ze wist niet waar de
vliegtuigen vandaan kwamen, maar ze wist wel dat ze het op het
vliegveld gemunt hadden.
Als
het werk niet af was, moest ze in het weekend door werken. Daarom nam
ze het werk zelfs mee naar bed. Het was pikdonker overal. Er zaten
planken voor de ramen,want alles werd verduisterd voor de Duitsers.
Bij het licht van een klein kaarsje in een jampot was ze dan samen
met haar kamergenootjes nog bezig met het stoppen van kousen. Als ze
de naai-juffrouw hoorden, bliezen ze gauw de kaarsjes uit en kropen
onder de dekens. Bang om een vrije zondag kwijt te raken.
Wanneer
Hilly ’s avonds naar school liep, was het al donker. Als ze de
Weerd uitliep, liep ze met haar hand langs de muur het straatje uit.
Ze zag helemaal niets. Langzaam liep ze langs het hek van het
bejaardenhuis, stak de straat over en volgde ze een weggetje dat naar
beneden liep. Overal hoorde ze Duitsers om zich heen. Ze marcheerden
door de straten, precies in de maat. Ze hoorde ze altijd zingen, maar
ze wist niet wat het betekende. “Und wir gehen, und wir gehen, zu
Engeland.” Ze vond het mooi, maar tegelijkertijd was ze doodsbang
dat ze tegen ze aan zou lopen.
Er
was één dag in het jaar waar de kinderen in het weeshuis naar
uitkeken. Eens per jaar was het feest, op 26 maart. Deze dag heette
‘Van Haersmadag’. Vernoemd naar de voogd Eelco van Haersma. Hij
schonk in 1788 effecten, boerderijen en land ter waarde van 50.000
gulden aan het weeshuis. In ruil hiervoor moest de sterfdag van zijn
vrouw jaarlijks feestelijk gevierd worden en kregen de kinderen een
krentenbrood.
Het
was winter en ontzettend koud. Froukje, haar pleegzusje, had Hilly’s
daagse schoenen aan naar school, omdat de zolen van haar eigen
schoenen versleten waren. De kinderen hadden drie paar schoenen:
daagse schoenen voor naar school, werkschoenen voor thuis en zondagse
schoenen. De weeskinderen moesten zelf naar de schoenmaker als hun
zolen versleten waren, maar Froukje was het vergeten en daarom moest
ze op ouderwetse schoenen, die van zolder kwamen, naar school. Hilly
gaf Froukje haar daagse schoenen, want zij had ze toch pas ’s
avonds nodig. Zo ging Froukje op oude schoenen de deur uit,
verwisselde die snel in een steegje en liep zo op school niet voor
schut. Maar de moeder kreeg dit in de gaten. Ze had Froukje een dag
gevolgd en toen ze uit school kwam zei poeslief: “Froukje, geef mij
je tas maar even.” Hilly moest die avond wel naar school en dat
mocht niet met haar werkschoenen aan. Ze klopte aan bij de moeder.
“Ja, wat is er Hilly?” “Nou moeder, mag ik mijn schoenen wel
terug hebben?” “Jouw schoenen meiske, die heb ik toch niet?”
“Ja moeder, die zitten in de tas van Froukje.” “Oh, zitten jouw
schoenen daar in, hoe komen die nou in Froukje’s tas?” “Nou
moeder, Froukje wou zo graag mijn schoenen aan hebben, want ze vindt
die veterschoenen niet mooi.” “Oh, dan ga je toch zonder schoenen
naar school!!” Drie dagen liep Hilly op kousenvoeten naar school,
totdat ze huilend in de klas de meester vertelde wat er was gebeurd.
De meester is toen naar de moeder gestapt en Hilly kreeg haar
schoenen terug, maar moest zes weken binnen blijven samen met
Froukje.
Iedere
zondagochtend moest ze naar de kerk. Ze had er een hekel aan. Soms
moest ze meerdere psalmen tien keer overschrijven en uit haar hoofd
leren, omdat ze de preek niet meer kon navertellen.
De
dag van de bevrijding brak aan, 5 mei 1945. De mensen vierden feest,
de straten liepen vol en iedereen was blij. Behalve de weeskinderen.
Zij zaten binnen. Dat was het moment waarop Hilly besloot na een
vrije zondag niet meer terug te gaan. Ze bleef bij haar oom en tante
en weigerde ooit nog een voet in het weeshuis te zetten. Maar een
andere oom, wat overigens haar voogd was, kwam daarachter. Officieel
moest Hilly tot haar 21ste
in het weeshuis blijven. Ze was pas 18. Haar voogd gebood haar in
betrekking te gaan, net als haar oudere zussen. En weer zat Hilly in
gevangenschap, hard werken voor vier gulden in de week en enkel op
zondagmiddag een paar uurtjes vrij. Ook moest ze verplicht van haar
voogd naar belijdeniscatechisatie. Ze deed dit, maar zonder erin te
geloven. Ze haatte de kerk, ze haatte God en alle gebeden en psalmen,
ze haatte het weeshuis en alles wat daarbij hoorde.
Totdat
ze voor die prachtige poort stond, waar die man met die lange witte
baard zei dat ze nog wel even mocht blijven. Totdat ze langs een
prachtige lichtstraal weer naar moeder aarde liep. Dat was het moment
dat ze in God ging vertrouwen. Ze opende haar ogen en besefte dat Hij
haar nog liet leven. Al gaat ze blind aan één oog en slechtziend
aan het andere door het leven. Al gebruikt ze twintig medicijnen per
dag, van epilepsieremmers en maagtabletten tot staalpillen en
insuline spuiten, ze leeft en ze geniet.
Dit
is het verhaal van een vrouw die geestelijk en lichamelijk kapot is
gemaakt door het leven in een weeshuis. Dit is het verhaal van Hilly
Costeris, “Ik ben nooit meer normaal geworden”, zegt ze tot slot!
©Floor
Funke/ HSDL